Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Schors   van boom

De schors en de bast van een boom worden meestal niet van elkaar onderscheiden, vaak worden ze samen 'bast' genoemd (maar soms ook 'schors'). Allebei omhullen ze het hout van de stam en na het vellen van de boom worden ze (meestal) als nutteloze verpakking van het timmerhout beschouwd.
Een boom groeit tussen het hout en dat wat er omheen zit. Het cambium is de heel dunne weefsellaag die de boom in dikte laat groeien. Deze scheidt naar binnen de jaarringen van het spinthout af en naar buiten bast. Deze bevatten de verkeersaders respectievelijk naar boven (xyleem) en beneden (floëem), voor alle sappen die nodig zijn.
Strikt genomen kan men nog verschillende lagen onderscheiden in de omhulling van het hout. Gerekend vanaf het cambium dat aan het spinthout grenst, komt naar buiten toe eerst de bast met de zeefvaten voor de afvoer van stoffen. Daarna komt de schors met een tweede cambium (fellogeen), dat naar buiten toe kurklagen aanlegt.
Bij iedere boomsoort zien bast, schors en kurk er weer heel anders uit. In de praktijk valt dit onderscheid bij veel soorten niet te zien. Zowel de groei van binnenuit als het afschilferen aan de buitenkant tonen zoveel verschillen, dat een verhaal per boomsoort nodig zou zijn. De kurkeik toont duidelijk zijn kurk. De dennenboom heeft een ruwe schors, terwijl die van de berk prachtige zilverwit is. Al breekt de ruwe bast er hier en daar weer doorheen.

Tekst: Jean Penders (05-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders